Wet inkomstenbelasting 2001 art. 3.106 ( tekst 2015)
3.106 Uitbreidingen uitkeringen uit inkomensvoorzieningen
Uitkeringen uit inkomensvoorzieningen 1 Voorzover ter zake van een lijfrente of een andere aanspraak uit een inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel b , dan wel een aanspraak op grond van een pensioenregeling als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel d , op enig moment negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen, behoort op dat tijdstip mede tot de uitkeringen als bedoeld in genoemd onderdeel b of d, de waarde in het economische verkeer van de aanspraak voorzover deze de ter zake van de aanspraak in aanmerking genomen negatieve uitgaven te boven gaat.
Buitenlandse voorzieningen 2 Tot de uitkeringen op grond van een buitenlandse voorziening als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel c , behoort mede:
  • a. wat wordt genoten ter vervanging van gederfde of te derven zodanige uitkeringen;
  • b. wat met betrekking tot een recht op zodanige uitkeringen wordt genoten ter zake van vervreemding of het onherroepelijk worden van de begunstiging.
3 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt als op het tijdstip van vervreemding of onherroepelijk worden van de begunstiging genoten bedrag aangemerkt, de waarde in het economische verkeer van het in dat onderdeel bedoelde recht. De vorige volzin is niet van toepassing indien de verkrijger of de begunstigde een natuurlijk persoon is en het verkregen recht geen deel uitmaakt van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming. Met vervreemding wordt gelijkgesteld het brengen in het vermogen van een onderneming.